Land van Hoagtes en Schurvelingen

Schurveling

'Aarden wal met aan weerszijden een greppel - Middeleeuwen ca. 1500'

De lagere schurveling dateert uit de Middeleeuwen en had een functie als afrastering van de akker (hameet). Deze beplante zandwal is zo'n 1 tot 3 meter hoog en staat rondom een akker. Omdat ze dienden als erfafscheiding, waren ze beplant met stekelige planten zoals braam en duindoorn om het vee te keren. De schurvelingen beschermden het land bovendien tegen stuivend duinzand.

In de greppel onderlangs de schurveling werden vaak elzen geplant, zodat ze dichter bij het grondwater stonden. Het hout van de els werd gebruikt als geriefhout (afrasteringspalen, meubels) en als brandhout. Tevens deed de els dienst als groenbemester. Na elke cultuurgang van 8 jaar werden de elzen gekapt en de humusrijke grond uit de greppels gegraven en uitgereden over het land.

Alle schurvelingen bij elkaar, in het westen van Ouddorp, vormen het unieke schurvelingengebied wat nergens anders in Nederland te vinden is. Het gebied ligt helaas onder druk, omdat veel boeren stoppen met hun bedrijf en de grond verkopen waarna deze omgevormd wordt tot paardenwei of tuin. Ondanks de beschermde status van de schurvelingen worden ze toch regelmatig vergraven of ingericht als tuin.

Hoagte

In de Middeleeuwen legden boeren in de binnenduinrand hameeten aan. Een hameete, haaymeete of haaygemeete is een akkertje met daaromheen een aarden walletje (schurveling) van ongeveer 1 meter hoog met aan beide kanten een greppel. Waarschijnlijk is deze term ook de oorsprong van de achternaam 'Hameeteman' die uit Ouddorp en Goedereede komt en nog steeds veel gehoord is.

Cultuurgang van 8 jaar:
1e jaar:       aardappels;
2e en 3e jr:  rogge, boekweit, haver;
4e - 8e jaar: weiland (veeteelt)

In de loop van de 19e eeuw wilde men de productie verhogen. Echter de zandgrond bevatte te weinig voedingszouten en doordat de omringende polderland lager dan de haaymeten lag, daalde in tijden van weinig neerslag het grondwaterpeil en werd de zandgrond droger. De gewassen droogde hierdoor gemakkelijk uit, waardoor de grond (te) weinig opbracht. Op plaatsen waar de zandlaag niet te dik was, werd de grond omgezet. Hierbij de bovenliggende zandlaag en de daaronderliggende kleilaag afgegraven en in omgekeerde volgorde terug op het land gebracht. Hiermee kwam de klei boven te liggen en verkreeg men vruchtbare akkerbouwgrond,  zogenaamde geestgrond (duinzand vermengd met klei), prima geschikt voor zaadteelt.

Als de zandlaag te dik was, werd de grond uitgemijnd. Bij uitmijnen werd de zandlaag (deels) afgegraven en op een hoogte gestort. Vaak ontstond de hoagte op of tegen de schurveling. Door het uitmijnen kwam het gewas dichter bij het grondwater. Soms werd een akker meerdere malen uigemijnd. Hier paal en perken aan te stellen, werd het uitmijnen slechts ondervoorwaarden nog toegestaan. Het uitmijnen kwam ten einde in de jaren 1950-1953. Na de watersnoodramp is voor het herstel van zeeweringen (m.n. t.b.v. 't Flaauwe werk) zijn veel hoogten afgegraven en akkers verder uitgegraven, waardoor het maaiveld weer verder werd verlaagd.

Het omzetten en uitmijnen van de akkers was noeste arbeid en werd vaak in de wintermaanden uitgevoerd. Het was een dure klus vanwege de hoge arbeidsintensiviteit van het werk. Door het uitmijnen in de winter bleven de arbeiders het gehele jaar aan het werk. Er werd gewerkt in stroken van ca. 1 meter breed. Eerst werd de bovenste humusrijke zandlaag (teelaarde) afgegraven en verdeeld op de vorige uitgegraven strook, waarna de zandlaag werd afgegraven. Het afgegraven zand werd met kruiwagens naar de in aanleg zijnde hoogte gereden. De dikte van de af te graven zandlaag varieerde, afhankelijk van de stand van het grondwater in de winter. Dit kon varieren van 25 cm tot 60 cm of meer. Nadat het zand was afgegraven, werd de teelaarde van de volgende uit te mijnen bank over de bodem verdeeld.


Schurveling als erfafscheiding, Hoogte door uitmijnen van grond


Het omzetten van een perseel grond te Ouddorp rond de eeuwwisseling

Bron: Van Westvoorne to St. Adolfsland, Historische verkenningen op Goeree-Overlakke, 1979
          Goeree-Overflakkee, Van De Punt tot De Plaat, 1991




De els

De Els (Alnus) heeft een voorkeur voor vochtige, maar ook voedselarme gronden. Daardoor kan els op zeer arme zand en veengrond groeien. Elzen kunnen uitstekend tegen vochtige omgevingen en ze staan dan ook veelal langs de waterkant of op moerassige grond.

Groenbemester
Elzen leven in mutualistische symbiose met bacteriën uit het geslacht Frankia die zorgen voor de binding van stikstof uit de lucht, zetten stikstof om naar stikstofzouten. Deze dienen als voedsel voor de els en andere planten. Deze bacteriën bevinden zich in knolletjes aan de wortels. De knolletjes kunnen vuistgroot worden.

Zwarte els